donderdag 13 januari 2011

Eenzaam doodgaan

Toen ik eenzaam dood ging, wist ik dat zoiets zou gebeuren, ooit. Ik lag niet in bed. Lag niet opgebaard. En er was niemand die mij mijn mooiste kleren aandeed. Er was ook niemand die zich bekommerde om mijn spullen. Er was niemand die mijn televisie wilde hebben, of mijn bank, waar ik getrouw op zat te zappen. Er was ook niemand bij de supermarkt om de hoek die zich afvroeg waar ik bleef. Waarom mijn boodschappen in de schappen bleven staan. 

Vier jaar lang heb ik in mijn eigen huis gelegen. Met mijn neus in het tapijt, dat kriebelde, maar niezen kon ik niet. Krabben evenmin. 

Er kwamen mensen in mijn huis, van de gemeente. Een man en een vrouw die al mijn lades doorzochtten naar een uitvaartverzekering, naar geld. Uiteindelijk kwam er zelfs een schoonmaakbedrijf die de ruimte grondig schoonmaakte.

Toen ik klein was, fantaseerde ik altijd al over hoe het zou zijn als ik groot was. Mijn eigen huis had. En naarmate ik ouder werd, en over later nadacht, ging dat steeds meer gepaard met mijn fascinatie voor de dood. Ik wist dat er met mij, en met de dood, iets aan de hand was. Er was iets tussen ons dat anders zou zijn dan bij een gemiddeld mens. Dan bij mijn buren bijvoorbeeld. Af en toe dacht ik zelfs, als ik door een bos fietste, dat ik dan gegrepen zou worden. Dat ik iemand was die in het nieuws zou komen, omdat ik vermist werd. En stiekem hoopte ik dat ook ergens, maar ik wist dat het nooit zou gebeuren.

12 augustus 2007
Twee mannen lopen door mijn huis en maken verschillende foto’s, zoeken in dozen en lades en proberen telefoonnummers te bemachtigen. Naast half opgebrande sigaretten, oude kranten en een hele verzameling postzegels, wordt toch mijn polis en een testament gevonden. Al snel wordt duidelijk dat het om een eenzame dode gaat. Om mij. Niemand die mijn begrafenis voor zijn rekening neemt.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten